Turkse slachtoffers vragen het hof Demmink te vervolgen

De twee Turkse mannen die eerder aangifte deden tegen secretaris-generaal mr. J. Demmink van het ministerie van justitie wegens verkrachting en seksueel misbruik van kinderen beneden de zestien jaar, hebben zich vandaag, woensdag 24 oktober 2012, tot het gerechtshof in den Haag gewend met het verzoek alsnog de vervolging van Demmink te bevelen.

 

De twee mannen, Mustafa Y. en Osman B., zijn zelf slachtoffer van Demmink. Toen zij twaalf en veertien jaar oud waren, zijn zij door de Turkse politie geronseld, naar een hotelkamer gebracht en door Demmink verkracht. In september 2008 en mei 2010 hebben zij officieel aangifte gedaan bij het Landelijk Parket in Rotterdam. Mustafa Y. is na zijn aangifte in 2008 in Turkije herhaaldelijk bedreigd en mishandeld door een voormalige hoge politiefunctionaris om zijn aangifte tegen Demmink in te trekken. Ook Osman is benaderd met het verzoek zijn aangifte in te trekken.

In februari 2012 heeft het Landelijk Parket Osman B. laten weten geen vervolging in te stellen tegen Demmink, omdat zijn verklaring te weinig betrouwbaar werd geacht en niet bevestigd kon worden dat Demmink in Turkije was geweest in de periode waarin het seksueel misbruik zou hebben plaatsgevonden. Het Landelijk Parket heeft Mustafa Y. laten weten geen onderzoek naar zijn aangifte te zullen instellen, zolang hij weigert naar Nederland te reizen om zijn aangifte hier toe te lichten.

 

Beide slachtoffers verzetten zich tegen deze beslissing.

 

Mustafa Y. laat het hof weten dat de weigering van het Landelijk Parket zijn aangifte te onderzoeken strijdt met het Verdrag van Lanzarote inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik. Dit verdrag stelt duidelijk dat vervolging van seksueel misbruik nooit afhankelijk mag worden gesteld van het feit of er überhaupt een aangifte is gedaan of niet.

 

Osman B. laakt het feit dat het Landelijk Parket zich tot een ‘oriënterend’ onderzoek van zijn aangifte heeft beperkt. Een dergelijk onderzoek biedt immers geen mogelijkheid strafrechtelijke dwangmiddelen in te zetten, zoals het horen van getuigen in Turkije.

 

Bewijsmateriaal

Ondersteunend bewijsmateriaal is volgens beide slachtoffers ruim voorhanden. Beide mannen hebben Mehmet Korkmaz aangewezen als de politieman die hen in contact bracht met Demmink, terwijl Korkmaz zelf in een interview op video heeft aangegeven dat hij Mustafa en andere jongens bij Demmink heeft gebracht voor seksueel misbruik. De baas van Korkmaz, voormalig politiechef van Istanbul, bevestigt dat zijn mensen Demmink beveiligden bij zijn bezoeken aan Turkije in de jaren negentig. De hoge Turkse veiligheidsfunctionaris Hüseyin Celebi beschrijft in een rapport Demminks chantabele positie nadat hij in 1995 in Turkije op kindermisbruik was betrapt. Ook beschrijft Celebi de data waarop Demmink in de jaren negentig en daarna Turkije bezocht. Deze data omvatten de periode van beide aangiften. Het Nederlandse Landelijk Parket had daarnaast van de gouverneur van Istanbul een lijst met vergelijkbare inreisdata ter beschikking gekregen. De daarop vermelde data sporen rechtstreeks met het bezoek aan Ankara van het EU K4 comité, waarin Demmink Nederland vertegenwoordigde. Aan dit ondersteunende bewijs is het Landelijk Parket volledig voorbij gegaan.

 

Osman B. noemt het onderzoek dat naar zijn aangifte is verricht daarom een rechtstreekse ‘cover-up’, waarbij het gepresenteerde bewijsmateriaal systematisch is genegeerd : vijf Turkse getuigen en twee officiële Turkse documenten.

 

Twee nieuwe getuigen

Het Landelijk Parket zegt onderzoek te hebben gedaan naar de reisbewegingen van Demmink in de jaren negentig, maar dat dit geen bevestiging had opgeleverd van bezoeken van Demmink aan Turkije in die tijd. Demmink zelf ontkent in die jaren in Turkije te zijn geweest. Beide slachtoffers vragen zich af, wat dit onderzoek van de rijksrecherche heeft ingehouden, nu achteraf alle documentatie over deze reisbewegingen vernietigd bleek. Duidelijk is in ieder geval dat de Turkse bronnen die de ontkenning van Demmink rechtstreeks tegenspreken, niet in het onderzoek zijn betrokken.

 

Evenmin is in het onderzoek van het Landelijk Parket betrokken dat Demmink als Directeur-Generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken (tussen 1993 en 2002) binnen het geheime K4 comité van de Europese Unie de honneurs waarnam voor Nederland. Demmink was in die functie speciaal belast met het Koerden-dossier. Dat Demmink niet heeft deelgenomen aan de diverse ‘geheime’ besprekingen van het K4 comité in Turkije over het sluiten van de Europese grenzen voor de in Noord-Irak op de vlucht gejaagde Koerden, moet uiterst onaannemelijk worden geacht. Recent hebben zich hiervoor twee nieuwe Turkse getuigen gemeld. Eén van hen verklaart uit hoofde van zijn functie Demmink te hebben ontmoet ter gelegenheid van het K4 bezoek aan Ankara in 1998. Een tweede getuige heeft verklaard hem persoonlijk te hebben ontmoet tijdens een Interpol-vergadering in Antalya in 1996.

 

Boven de wet?

Voor de slachtoffers staat Demmink in Nederland kennelijk boven de wet. Zij worden in deze mening gesterkt door de recente reactie van minister Opstelten op een publicatie van het Algemeen Dagblad van 6 oktober 2012 over nieuwe beschuldigingen van kindermisbruik door zijn secretaris-generaal. Zonder daadwerkelijk nader onderzoek naar deze nieuwe beschuldigingen, liet de minister vrijwel onmiddellijk weten dat “van enige grond voor de juistheid van de beschuldigingen niet is gebleken”.

 

De klaagschriften van Osman B. en Mustafa Y. zijn hier te downloaden.

 

Hoorzitting in de VS

De kennelijke onwil van Nederland om strafrechtelijk onderzoek te verrichten naar aangiften van slachtoffers tegen Joris Demmink is tevens voorgelegd aan de U.S. Helsinki Commission. Dit is de commissie van het Amerikaanse State Department dat toezicht houdt op de naleving van de mensenrechten door de landen die zijn aangesloten bij de OSCE, de Organization for Security and Cooperation in Europe.

 

De hoorzitting van de commissie waarin een delegatie van drie Nederlanders over de kwestie werd gehoord, waaronder de advocaat van de Turkse mannen en een Nederlands slachtoffer van Joris Demmink, vond plaats op 4 oktober 2012 in Washington DC. De voorzitter Christopher H. Smith benadrukte tijdens de zitting dat

 

The sex trafficking and abuse of children is one of the most despicable, violent crimes on earth – shattering the lives of the victims and their families – a crime from which the victims struggle for a lifetime to recover.

 

Hij waarschuwde dat:

 

The traffickers and abusers rely on their ability to frighten a child into silence or the reluctance of adults to listen when children speak. They also use their own reputations, standing, or power in the community to prevent allegations from being properly considered and investigated.”

 

De hoorzitting ging over de vraag hoe een rechtssysteem behoort te reageren op aangiften van kindermisbruik en spitste zich o.a. toe op de zaak van Osman B. en Mustafa Y. tegen Joris Demmink, de Nederlandse justitieambtenaar op wie alle geuite beschuldigingen lijken af te ketsen.

 

Smith eindigde de hoorzitting met de woorden: “Finally, I am the special representative for the OSCE Parliamentary Assembly. I do think it is my job in that capacity to raise these issues.”

Een video-verslag van de hoorzitting

 

Voor een transcriptie van het tijdens de hoorzitting besprokene click hier